Sponsors en Partners van deze expeditie Nolet Distillery

Eerdere berichten

21 april: Eerste klimmeters gemaakt op Boeddhistisch gezegende Manaslu

Eerste klimmeters gemaakt op Boeddhistisch gezegende Manaslu

Door: Menno

En toen was het stil in het Hollandse basiskamp. De klimmers, Katja, Miriam, Henk en Niels zijn vertrokken naar kamp 1 evenals de twee klimsherpa’s Nuru en Lakpa. Ik ben achtergebleven, zoals dat nu eenmaal een basecamp-manager ten deel valt. Gelukkig hebben we gisteren eerst de Boeddhistische inzegening gehad, en zijn er door ons kamp fleurige slierten gebedsvlaggetjes gespannen. Ze zegenen de beklimming, maar verhogen ook zeker de sfeer. En kok Lobsang is er ook nog, dus verhongeren zal ik niet.


De Puja was een indrukwekkende ervaring. Speciaal voor deze inzegening was er een Lama uit het dal komen klauteren en deze Boeddhistische monnik vroeg in een anderhalf uur durende ceremonie aan de goden toestemming om de Manaslu te beklimmen. Daarbij prevelde hij mantra na mantra en klingelde hij met een bel en roffelde op een trommeltje. Geurig juniper-kruid werd verbrand en rond een altaar van sneeuw gezeten gooiden wij -op teken van de lama- rijst en meel omhoog; een offer aan de goden. Zodoende werden we gezegend voor de beklimming, en ook de klimschoenen, klimgordels, en pickels werden bij het ritueel betrokken. Daarna dronken we thee en een ander -voor ons onbekend- drankje, dat speciaal voor klimmers in het klooster van Samagaon is gebrouwen. Tenslotte werden slierten gebedsvlaggetjes door ons kamp opgehangen. Vanaf een lange stok op het altaar een sliert richting eettent, een richting het dorpje Samagaon en eentje richting de toilettent. Zelfs onze boodschappen zijn vanaf nu goedgekeurd door de goden. Als afsluiting kregen we van kok Lobsang (die zelf monnik is geweest) allemaal een roze strikje om onze nek gehangen. Deze heeft hij hoogstpersoonlijk in India van de Dalai Lama gekregen, met als opdracht ze ons ‘for good luck’ te overhandigen. Voor ons westerlingen is zo’n Puja een indrukwekkende ervaring, maar voor de Nepelese klimsherpa’s Lakpa en Nuru een essentieel onderdeel van een beklimming. Voordat de zegen is uitgesproken zetten zij geen stap op de berg. Ze pakten zelfs hun rugzak pas in na afloop van de ceremonie.

En toen was het zo ver. Na maanden aan voorbereiding, een complete wisseling van de te beklimmen berg en veel tegenslagen in de aanloop, werden eindelijk de allereerste echte klimmeters op de Manaslu gemaakt. In een gestaag tempo liepen de vier Hollandse alpinisten het basiskamp uit, een sneeuwgraatje over en via glooiende sneeuwvelden richting kamp 1. Op hun rug grote rugzakken, vol met tenten, slaapmaterialen, eten, gasblikjes en klimspullen. Zoals ik later via de portofoon zou vernemen zetten ze hun tenten in de middag op, op een hoogte van 5700 meter. Daar zullen zij drie nachten blijven, om hun lichamen te laten wennen aan de hoogte. Dit acclimatiseren is een noodzakelijk kwaad op achtduizenders. Wie in een keer van zeeniveau naar achtduizend meter zou klimmen, gaat onherroepelijk dood. Doordat er op hoogte minder zuurstofmoleculen per liter lucht beschikbaar zijn (op 5000 meter nog maar 40 procent, vergeleken met zeeniveau), neemt de hoeveelheid zuurstof die per ademhaling door het lichaam kan worden opgenomen, af. Om de zuurstofvoorziening op peil te houden, past het lichaam zich aan de veranderende omstandigheden aan. Ondermeer door een hogere hartfrequentie, een diepere en snellere ademhaling, aanpassing van de zuurtegraad en de aanmaak van meer rode bloedlichaampjes. Dit laatste zorgt ervoor dat er meer zuurstof naar de lichaamscellen getransporteerd wordt. Maar al deze processen hebben tijd nodig. Daarom stijgen de klimmers op de Manaslu elke keer ‘slechts’ een beperkt aantal hoogtemeters, gevolgd door een overnachting op die nieuwe hoogte. Voor de beklimming van de berg (het inrichten van drie hoogtekampen plus de uiteindelijke toppoging) nemen de Nederlandse klimmers vijf weken de tijd. Zo kan het lichaam zich aanpassen en blijven ernstige vormen van hoogteziekte (zoals hersen- en of longoedeem) hopelijk uit. Neemt niet weg dat de klimmers last hebben van de ‘gebruikelijke‘ lichte hoofdpijn en slapeloosheid in kamp 1. Katja heeft zelfs een kleine luchtweginfectie, maar ook dat is vrij normaal op een achtduizender. Niels is trouwens na bijna twee weken af van zijn luchtwegproblemen. Met dank aan de antibiotica. “Overall gezien voelen we ons goed”, zo melden de vier via de portofoon zojuist.

Morgen (22 april) gaan Katja, Henk, Miriam en Niels een stukje verder omhoog, richting kamp 2. In de ijsval (vanwege het risico op instortende ijstorens, objectief gezien het meest gevaarlijke traject van de beklimming) zullen zij proberen klimtouwen aan te leggen. Die zijn prettig tijdens het klimmen, omdat een eventuele val wordt gehouden. Maar vooral ook tijdens de afdaling, wanneer de lichamen moe zijn, bieden de touwen zekerheid. In het basiskamp houd ik –met de percolator binnen handbereik- ondertussen de vorderingen goed in de gaten. Met de verrekijker kan ik een groot deel van het traject zien en via de portofoon heb ik twee keer per dag contact met de ‘lui daarboven’. Dan geef ik ‘nieuwtjes’ door van andere expeditie-teams en elke avond ook de weersverwachting, die ik via de laptop uit Zwitserland doorkrijg. Daarnaast ben ik als ‘redder’ stand-by om in het geval van een noodsituatie naar boven te spurten. Desnoods met medicinale zuurstofflessen, medicijnen en een rugzakbrancard. En uiteraard, verlogen ik mijn beroep niet: af en toe maak ik wat foto’s.

Bekijk de foto's


Andere berichten


Meer nieuws